Liedculturen in de kerken – loopgravenoorlog of veelkleurigheid?
Er is iets dat mij telkens weer verbaast: de allergie en afwijzing van vele gelovigen van een bepaald liedboek, dat hen niet vertrouwd is. Officiëel is Nederland misschien niet meer ‘verzuild’ (of wel?) , maar in deze dingen merk je de aanwezigheid van vooroordelen en hokjesgeest nog volop. Daar ik in diverse liedculturen mag opereren of dat gedaan heb in het verleden, heb ik de kans daar beter over na te denken. Jarenlang ben ik helemaal opgegaan in de Opwekkingscultuur. De laatste 6 jaar ben ik actief als cantor in een PKN kerk. Zo heb ik kennis gemaakt en gewerkt met bundels als: Opwekking (ook voor kinderen), Glorieklokken, Johannes de Heer, Liedboek van de kerken (1973 en 2013), Tussentijds, Iona, Taizé, Zingend geloven, Alles wordt nieuw, Elly en Rikkert, psalmen van Goudimel, Evangelische liedbundel, Liturgische Gezangen, Psalmen van nu, ‘Liederen ter bemoediging’ (Diaconale liedbundel.) en André Troost. Met recht een bonte verzameling!
Mijn conclusie voor dit moment? Heel kort en duidelijk: In bijna elke bundel zie ik liederen staan die ik prachtig vindt, of op z’n minst bruikbaar, en liederen die ik niet mooi vindt, of inhoudelijk zwak, vaag of ouderwets, of muzikaal te ingewikkeld, saai of te ‘gezocht’. Mijn pleidooi is dan ook: laten we met z’n allen proberen een open attitude te ontwikkelen, waarin we proeven van de diverse liedculturen, laten we het kind niet met het badwater weggooien, maar proberen te kijken PER LIED wat het waard kan zijn binnen een bepaalde dienst, thematiek, setting. Laat het oordeel of een lied o.k. is niet aan de makers van de liedbundels over (zijn ze wel deel van mijn club, mijn stroming? Oh, dan moet het wel goed zijn!), maar oordeel zelf of een lied aanspreekt en bruikbaar is en de gemeente kan opbouwen in haar geloof en dienst aan God en de wereld. Dat daarbij per gemeente of kerk eigen keuzes gemaakt worden is niet erg – we zijn tenslotte veelkleurig, en dat mag ook tot uitdrukking komen in onze liedvoorkeuren. Maar mogen die hoge muren misschien worden afgebroken? Dan hebben we veel beter uitzicht en leuker contact met en begrip voor elkaar!
Misschien kan dit eeuwenoude motto onze leidraad zijn daarbij:
‘In necessariis unitas, in non-necessariis libertas, in utrisque caritas’ (‘In essentials unity, in non-essestials liberty, in all things charity’)